Evenement 2002


De 16de eeuw: Zin en waanzin, de lach en de liefde.

Teksten: Raymond Slosse; Regie: Michiel Therry.

De hagepreek

Hagepreek was en is de algemene benaming voor de protestantse en calvinistische preken in openlucht in de Nederlanden. Volgens sommige bronnen betekende “haag” in de 16e eeuw “vals” (zoals in “haeghgeld” = vals geld). Om uit de klauwen van overheid en inquisitie te blijven, werden plaats en uur van de hagepreek veelal pas de dag voordien en soms zelfs pas de dag zelf bekendgemaakt. Enkele van de bekendst gebleven hagepreken in het Westkwartier zijn die van Boeschepe (12 juli 1562, predikant Gelein Damman), Sint Jan (25 juli 1566, Antoon Aelgoet), Kemmel (1 augustus 1566, Antoon Aelgoet) en van Steenvoorde (10 augustus 1566, Sebastiaan Matte). Deze laatste was de aanzet tot de beeldenstorm in de kerken van het Westkwartier tot en met de noordelijke Nederlanden.

De leeghe tunne

6 maart 1527: de troepen van keizer Karel V nemen de pauselijke stad Rome in als wraak omdat paus Clemens VII (1523 – 34, Guilio de Medici) in de Europese strijd tussen Karel V en de Franse Koning François I, de Franse zijde had gekozen. Wat dan weer niet zo verwonderlijk te noemen is, want Guilio de Medici was op 19 november 1523 met de steun van de Franse kardinalen verkozen. Clemens VII was de opvolger van paus Adrianus VI, de voorheen Nederlandse leermeester van Karel V. De keizer nam de paus in het Castel Sant’ Angelo (De Engelenburcht) gevangen en liet zijn troepen Rome plunderen en brandstichten. De waanzin van wraakactie zette Europa op zijn kop. De bloedige episode in de Romeinse geschiedenis bleef bekend als de “Sacco di Roma”, maar wordt in vele geschiedenisboekjes veelal bewust vergeten. Pas in de 19de eeuw ontstaat het idee van nationale legers. Voordien ging het om huurlingentroepen, waarin Vlamingen veelal bij Duitse of Zwitserse huurlingen werden ondergebracht.

Int roo boecxken

Vanaf de 13de eeuw maakten de burgerlijke rechtspraak en later ook de inquisitie bij het onderzoek gebruik van het verhoor “onder tortuur”. Pas onder de “verlichte” Oostenrijkse keizer Jozef II werd deze praktijk in de Nederlanden officieel afgeschaft door keizerlijke decreten in 1784 en 1787.

* De Nieuwkerkse chirurgijn Jacob Dieusart vluchtte in de jaren ’50 van de 16de eeuw om zijn sympathieën voor het calvinisme naar Londen, daarna kwam hij naar zijn geboortestreek terug en werd in juni 1560 omwille van zijn “ketterse” opvattingen opgepakt en (in Veurne) ter dood veroordeeld.

P.S. Onderbroeken waren onbekende kledingstukken in de 16de eeuw.

De swarte swaene

Jan Devriendt.

Bij zijn overlijden op 15 mei 1622 in Amsterdam gold Petrus Plancius (Pieter Plaetevoet) als één van de grootste geografen en cartografen van zijn tijd. Op 20 oktober 1973 werd in Dranouter (351 jaar na zijn overlijden) een Plancius- gedenkteken ingehuldigd. Pieter Plaetevoet werd in 1552 in Dranouter geboren in een gezin dat de godsdiensthervormingen gunstig gezind was. Hij volgde Latijnse school in Hondschoote en studeerde in Engeland theologie en wetenschappen. Toen nam hij de verlatiniseerde naam Petrus Plancius aan. Hij was ondermeer van 1578 tot 1585 predikant in Brussel. Na de inname van de Zuidelijke Nederlanden door Alexander Farnese vluchtte deze calvinistische predikant naar Amsterdam, tekende wereldkaarten, bereidde ontdekkingsreizen voor en adviseerde de Verenigde Oost-Indische Compagnie.

De Doedelzak

Hein Lesage.

De doedelzak behoort tot de familie der houten blaasinstrumenten. Hij was al vanaf de eerste eeuw vóór Christus in het Oosten bekend en werd in de late middeleeuwen naar Europa gebracht door straatmuzikanten.

Sint-Hubrechts-ten-Dullen

Rita Callewaert,Jos Mooren.

Vanaf zowat 1200 werden in de steden de “uytsinnicheyt” en andere “incurabele acsidenten” (agressieve geesteszieken of “dullen”) ondergebracht in dolhuizen, waar ze veelal geketend en in mensonwaardige omstandigheden in kooien werden opgesloten. De “behandeling” bleef duren tot, in de 17de en op sommige plaatsen zelfs de 18de eeuw, hospitaalzusters en hospitaalbroeders de zorg voor deze stakkers op zich namen. Zo verhuisden de krankzinnigen van het Brugse dolhuis Sint-
Hubrechts-ten Dullen in 1600 naar het Sint-Juliaansgasthuis.

Le cabinet de maistre Corneillie

Het paneel “Keisnijding” van Hieronymus (Jheronimus?) Bosch, alias Jeroen Van Aken (ca. 1450 – augustus 1516) verwierf een hoge waardering bij zijn tijdgenoten, wat ook de vele navolgingen op hout en koper verklaart. Het werkje (48 x 35 cm) (1494 of later) hekelt een in zijn tijd gebruikelijke kwakzalversingreep en is één van zijn moralistische werken waarin hij de zondigheid van de mens (hier: het bedrog) hekelt. Het hangt thans in het Museo Nacional del Prado in Madrid.

De draailier

De oorsprong van de draailier is onbekend. De eerste afbeeldingen ervan dateren uit de 12de eeuw, sculpturen in kerkportalen op de pelgrimsroutes naar Santiago de Compostella.

In de cleene fortune

De vorsten hieven accijns op de consumptie van verschillende goederen, zo ondermeer op graan, wijn, zout en bier. De steden betaalden die belasting en inden ze op hun beurt bij hun burgers. In de praktijk verpachtten ze het alleenrecht om die belastingen te innen aan belastingpachters, gewoonlijk rijke burgers die een som vooruit en ineens betaalden voor het recht om het geld dan zelf te innen. Veel administratie kwam er niet aan te pas en vooral de belastingpachters boerden door deze regeling beter.

In de coude gerre

Vanaf de tweede helft van de 16de eeuw kwam alhier de heksenvervolging op gang. Volgens prof. Fernand Vanhemelryck, “Het gevecht met de duivel – Heksen in Vlaanderen” (Davidsfonds, Leuven, 1999) had in Vlaanderen de eerste terechtstelling plaats in 1552 en de laatste omstreeks 1660 (vermoedelijk in Belle). In Nieuwkerke hebben zo’n executies nooit plaats gehad, in Ieper daarentegen stierven twaalf vrouwen op de brandstapel, onder wie Mechelyne Bataille in 1597.

Capelaen Sterck

Eén van de misbruiken in de 16de-eeuwse rooms-katholieke kerk bestond erin dat priesters tot parochiepastoor werden aangesteld, maar zich nimmer in de parochie vertoonden, er wel een deel van de prebende (honorarium voor kerkelijke diensten) van opstreken en er bovendien elders een vetbetaalde bediening op na hielden. Dit was ook in Nieuwkerke het geval, Hendrik Rycaseis was hier zogenaamde erfachtige pastoor van 1525 tot 1546 en diens opvolger, Jooris Immeloot, maakte zich vanaf 1554 tot 1562 aan hetzelfde euvel schuldig. Kapelaan Nicolaas Streck nam de bediening waar. De decreten van het Concilie van Trente (1564) maakten aan dit misbruik een einde.

Geuzenlied

In de loop van de zestiende eeuw ontstonden de geuzenliederen. Daarin werd niet alleen gereageerd op de geloofsstrijd, maar ook op het verloop van de Opstand. De geuzenliederen hadden de vorm van historieliederen over de heldendaden van de geuzen, geestelijke liederen, maar ook spot-, strijd- en schimpliederen. Een blijvend element in de geuzenliederen was het hekelen van de katholieken. Deze werden met name bespot vanwege de leugen van de katholieke transsubstantiatie (brood en wijn veranderen bij de eucharistie in lichaam en bloed van Christus), de leugen van het Vagevuur, de katholieke eredienst, de heiligenverering, de onbijbelse katholieke leerstellingen en de slechtheid van priesters en pausen.

Den haerynck die nie braet

Het reizend speelgezelschap “Den haerynck die nie braet” vertolkt “Het spel van de drie raedsels”. Dergelijke raadselvertellingen doken al in de 9de eeuw in de Arabische literatuur op en raakten via de kruistochten in West-Europa bekend.

Den Oyfant

Tussen 1452 en 1455 drukte Johannes Gensfleisch von Hofe zum Gutenberg in Mainz 180 tot 200 exemplaren van een Latijnse bijbel. Daarmee wordt hij aanzien als de uitvinder van de “typografie”, het drukken met losse, in metaal gegoten en herbruikbare letters. De start van deze boekdrukkunst in de Nederlanden werd in Aalst van 1473 gegeven door Dirk Martens. Omstreeks 1500 telde men hier al een 35 drukateliers, vooral in de universiteitsstad Leuven en in Brussel. De eerste “multinational” was evenwel het Antwerpse drukkersbedrijf De Gulden Passer (tevens boekbinderij, lettergieterij en boekhandel) van Christoffel Plantijn (1555-1589), die door zijn schoonzoon Jan Moretus werd opgevolgd. In Plantijns’ periode verlieten niet minder dan 2.450 publicaties zijn houten persen, waaronder zowel aankondigingen, plakkaten, andere één-blad-drukwerken (o.a. muziekpartituren) en een gemiddelde van 53 boeken per jaar. In de meest productieve periode (vanaf 1576) telde De Gulden Passer 16 houten persen en 80 personeelsleden.
* De drukpers in deze “werkplaats” is op technisch gebied een nauwkeurige repliek van de houten Plantijn-persen, maar een gietijzeren model uit de 19de eeuw.

Int Spaensch Moorken

In januari 1568 plunderden een veertigtal bosgeuzen de kerk van Reningelst en namen de drie geestelijken gevangen: pastoor Judocus Huyghesoone, onderpastoor Robertus Ryspoort en koster Jacobus Panneel. Onderweg nemen ze ook pastoor Jan Beufkin van Dranouter gevangen. Nabij Nieuwkerke veroordeelden de geuzen de priesters ter dood en de eerste drie werden metterdaad afgemaakt, Beufkin bleef door toedoen van Jan Camerlynck gespaard, waarna hij spoorloos uit de archieven en de geschiedenisboekjes verdween! Het 7de Geuzenevenement neemt de vrijheid om dan maar over zijn verdere lot te fantaseren…

Het Geuzenmonument

Deze eiken houtsculptuur is van de hand van de Ieperse leraar houtbewerking Luc Bosmans en werd in december 2001 opgericht op de plaats waar destijds de lakenhalle van Nieuwkerke stond. Deze lakenhal werd gebouwd in het midden van de 16de eeuw, was 20m lang en bevatte ook het Vleeshuis, de Wetkamer en de Conciergerie. Ze werd definitief afgebroken in 1844-1845.