De Beeldenstorm


1566

te situeren in de voorgeschiedenis van de tachtigjarige oorlog. De motivatie was drievoudig:

  • Sociaal: er was ontwrichting door de strenge geloofsvervolgingen en de handelsoorlogen.
  • Politiek: de adel en de gilden kwamen op tegen de geestelijken (ALTHEA).
  • Religieus: het calvinisme nam stelling tegen de “afgoderij” en de geestelijkheid ingevolge de inquisitie.
De Beeldenstorm: Gravure door Hogenberg.

10 augustus 1566

Een sfeerbeeld: Steenvoorde in Frans-Vlaanderen, 10 augustus 1566: Sebastiaan Matte, voormalig mutsenmaker te Ieper, ongeveer 30 jaar oud “met een clein swarbaerdeken, cort ende dick van persoone” houdt een hagepreek voor duizenden mensen. Hij dondert erop los en zet zijn gehoor in vuur en vlam: “Staat er niet geschreven,” zo roept hij, “dat God de Here geen aanbidding van beelden wil? En wat zien we in de paapse kerken? Beelden van Jezus, Maria en de heiligen, die het volk aanbidt…” . Zijn blikken glijden over de menigte. In het midden zitten de vrouwen, binnen een ruime cirkel, die met palen en koorden is af- gezet. Huurlingen en gewapend manvolk houden daarbuiten de wacht. Mutsenmaker Matte bespeelt hun haat tegen de katholieke kerk, hun afschuw tegen de regering, die véél heeft beloofd, maar géén brood en géén opluchting heeft gebracht. “Leve de geuzen !” klinkt het na afloop van het sermoen.

Verhitte mannen vuren hun geweren af. “Daar staat het St.-Laurentiusklooster!” schreeuwt de gewezen monnik Jaak de Buyzere. “Laten wij daar de paapse afgoderij bestaan?” “Neen! Neen!”. Onder zijn aanvoering trekt een gewapende troep erheen. Ze dringen naar binnen. “Breek er wat ge breken kunt!” Zinloos rammen ze alle heiligenbeelden in elkaar. Zo ontlaadt zich voor het eerst niet alleen de godsdienstige, maar ook een politieke en sociale spanning. De diep trieste Beeldenstorm – die alle plannen doorkruist – heeft op die 10de augustus in Frans- Vlaanderen een aanvang genomen! Als een steekvlam schiet de Beeldenstorm in de Lage Landen op. Al hebben de calvinistische leiders dat vermoedelijk niet gewild, toch werpen dweepzieke ijveraars, gesteund door rabauwen, opgeschoten lummels en “guijten die nauwelic eenen schoen an den voet hadden” , zich op kerken en kloosters: “Monniken zijn leeglopers!”, “Priesters zijn zwijnen, die zich met weelde hebben vetgemest!”.

Op vele plaatsen kijken burgers gelaten toe, als de brekers vol haat de kunstschatten, kostbare misgewaden, schilderijen, zilveren en gouden altaarsieraden vernielen. Gestolen wordt er vrijwel niet: “Wij willen de plundering afkopen,” smeken de geestelijken te Valenciennes. Het half verhongerde volk wijst al het goud van de hand. De aanwezigheid van Egmont te Ieper is voldoende om eventuele beeldenstormers in bedwang te houden. Nauwelijks is hij weg, of ook daar breekt de ramp los en niets blijft gespaard. Herman Moded, voorheen priester in Zwolle, predikt te Antwerpen tegen de “afgoderij” en moedigt zijn gehoor aan alle beelden neer te halen. Te Gent worden binnen 24 uur 8 kerken, 25 kloosters, 10 hospitalen en 7 kapellen door beeldenstormers geteisterd. Een sfeerbeeld door Jaap ter Haar in “Geschiedenis van de Lage Landen – Bourgondische tijd Twaalfjarig Bestand, Fibula Van Dishoeck”, 1978 .

14 augustus 1566

Beeldenstorm in de kerken van Poperinge Daags voor Onze Lieve Vrouw Hemelvaartfeest, 1566, kwam Sebastiaan Matte, door eene bende gewapende volgelingen op- geleid, naar Poperinghe afgereisd; op het kerkhof bij Onze Lieve Vrouwkerk, richtte hij tot eene talrijke geuzenschaar eene hevige preek, die dadelijk den verdelgenden beeldstorm voor gevolg had. Jacob Pladys verhaalt de daadzaak volgenderwijze:

“Op den O.L.Vrouwe avond, 14 Augusti, predikte men te Poperinghe op O.L.V. kerkhof en zoohaest als de predicatie gedaen was, zoo trok eene groote bende van die geusgesinde waren, in alle de kerken van Poperinghe : sy staken alle de santen (beelden) van boven neder, braken alle de tresooren en garderoben, en namen alle de ornamenten, kleederen, boeken, ciboriën, kelken. De Sacramenten vertreden sy met de voeten en al dat hun niet en diende hebben zy verbrand, en doende als dulle raesende menschen, sloegen en smeeten de priesters, verjaegdense en namen hun geld en goed. Sy en hebben niet geheel gelaeten van al waer aen sy konden geraeken in de kerken of kloosters. Als dit boos volk eenige crucifixen om verre smeeten, zoo riepen sy: Vive les gueux!”

(Jacob Pladys, Chronyncke van Elverdinghe) uit: Poperinghe en omstreken tijdens de godsdienstberoerten der XVI-de eeuw of den geuzentijd, door J. Opdedrinck, onderpastor te Poperinghe, werkend lid van het Geschiedkundig Genootschap “Le Comité Flamand de France”. Uitgegeven te Brugge in 1898 door drukkerij van Louis De Plancke.

Van augustus tot september 1566

De uitbraak van de Beeldenstorm Na het stukslaan van deze kloosterbeelden (in het Sint-Laurentiusklooster bij Steenvoorde), kwam de beweging pas goed op gang. Naar andere delen van Vlaanderen, Artesië en Brabant verplaatste de storm zich, vaak vooraf gegaan door predikaties van mensen als Sebastiaan Matte. Het Tweede Gebod: “Gij zult geen gesneden beeld maken” zal zeker niet onvermeld gebleven zijn. Met kleine groepen trok men door het land, alles wat men aan religieuze kunst tegen kwam kort en kleinslaand. De steden Antwerpen (20 augustus 1566) en Gent (22 augustus 1566) bleven niet gespaard. Maar alleen steden waar de magistraat zwak was, of waar een deel van de magistraat al bekeerd was, kwam het tot beeldenstormen. Naarmate de Beeldenstorm voortduurt neemt haar kracht, zoals een storm betaamt, af. In de noordelijke gewesten is de storm al bijna geheel uitgewoed. In september 1566 is de bui uiteindelijk overgedreven. uit: Groenveld, S e.a., De Tachtigjarige Oorlog 1. De kogel door de kerk? De opstand in de Nederlanden 1559-1609. Utrecht 1991, p 95.  

20 augustus 1566

Ooggetuigeverslag van de beeldenstorm in Antwerpen door de Engelsman Richard Clough “Vandaar trokken zij deels naar de parochiekerken, deels naar de godshuizen en richtten er zo’n verwoesting aan, dat ik niet geloof dat er ooit een dergelijke in één nacht is tot stand gebracht. Het verwonderlijkst is echter, dat ze zo weinig in aantal waren, want ik zag er in sommige kerken niet meer dan 10 of 12 die braken, meestal kwajongens en ander gespuis: er stonden echter veel toekijkers en misschien wel aanstichters bij. In de stad zelve was alles zo rustig en stil, alsof er niets in de kerken te doen ware geweest; de lieden stonden gekleed in hun deuren en zagen de beeldenstormers van de ene kerk naar de andere trekken “vive le geus” schreeuwende en hun toeroepend zich maar stil te houden. Zodat ik dan ook algauw, met nog wel 10.000 anderen, de kerken ging rondlopen om te zien wat er was voorgevallen. In de grote kerk (O.L.Vrouwkerk) zag het eruit als een hel, er brandden meer dan 1000 toortsen en er was leven, een getier en geraas als hemel en aarde vergingen van al die beelden en kostelijke kunststukken die omvergehaald en aan stukken geslagen werden, de verwoesting was er zo groot, dat er geen plaats was om door te dringen.”.  

22 augustus 1566

een ooggetuige over de beeldenstorm in Gent, 1566 Marcus van Vaernewijck (1518-1569): “De beeldenstormers vernietigden (in het klooster) alles, spaarden zelfs de vrouwenzitplaatsen in de beuken niet en verscheurden ontelbare boeken, zodat de straat vol papier lag. Vanuit de cellen werd zoveel papier in de Leie geworpen, dat het leek alsof er grote sneeuwvlokken in het water vielen. Andere boeken wierpen ze ongescheurd in de Leie, omdat ze te veel werk hadden. De rivier lag vol papier en boeken, die onnoemelijk veel geld hadden gekost. Het razende gepeupel liep door de cellen en de zolders. Ze braken er stenen en potten, de kannen, de glazen en de stoelen, alles werd stuk gesmeten. Alle kaarsen vertrappelden ze, geen glasraam bleef heel. Op een onbeschrijflijke manier verwoestten ze de kerk. Niets bleef gespaard. In de refter en bierkelder dronken ze bier uit schotels, bekers en wat ze maar konden vinden, want ze hadden geen drinkgerei meegebracht, zodat ze soms, bij gebrek hun hoeden en bonnetten gebruikten. Heel het klooster was nat, overgoten met bier en andere dranken, die in het gedrang van het volk waren gemorst. In de kelder was het donker. Men deed niet eens de moeite om behoorlijk uit de biervaten te tappen. Overal werd er gemorst, zodat men tot over de enkels in het bier liep. Het geboefte onder hen, echt gespuis, wierp boter tegen de muur en strooide peper, kaneel, saffraan en dergelijke uit op de grond.” geciteerd in: J.Ulens en J.Neutelaers, Fundamenten 4 Nieuwe Tijd. Leuven, Wolters, 1992, blz. 180-181.  

De overeenkomst van 23 augustus 1566

Op 18 augustus 1566 toen het grootste gedeelte van de Westhoek door de beeldstormers onder de voet was gelopen, bracht de gouverneur van Aire, Jan van Morbeke, deze gebeurtenissen ter kennis van Margaretha van Parma. De regentes was er onderste- boven van en haar raadgevers meenden dat dit geweld alleen maar mogelijk was geweest omdat de adel bij die actie betrokken was, of in elk geval niets had ondernomen om die te beletten. Van alle kanten werd de regering onder druk gezet om toegevingen te doen, om een einde te maken aan die revolutionaire daden. Zo gingen er ook afgevaardigden van de calvinisten uit Poperinge, Mesen, Ieper, Nieuwkerke, Belle en Kassel naar Brussel, waar zij Margaretha een rekwest aanboden, waarbij er om algemene gewetensvrijheid werd gevraagd. De regering te Brussel, die voelde dat de vlam in de pan dreigde te slaan, meende dat er moest gepraat worden met de leden van het Eedverbond. Op 23 augustus kwam het tot een overeenkomst tussen de regering en de edelen, die op 25 augustus met een plakkaat werd openbaar gemaakt. Beeldbrekerij en gewapende bijeenkomsten werden verboden, maar het was de hervormden toegelaten hun geloofspraktijken uit te oefenen, doch alleen op die plaatsen waar dit reeds gebeurd was vóór 23 augustus. Aan alle hervormden die hun dwaling afzwoeren werd kwijtschelding van straffen beloofd, uitgezonderd voor de leiders en aanstokers van de beeldenstorm. Die tegemoetkoming werd door de calvinisten nogal op gemengde gevoelens onthaald. Sommigen meenden dat in het kader van hun geloofsovertuiging nu zeer veel toegelaten was, … Zonder rekening te houden met de directieven van de regering, werd er in tal van verwoeste kerken door de hervormden gepreekt, in de overtuiging dat zij de situatie in handen hadden en dat hun dat niemand kon of zou beletten. Intussen hadden de treurige voorbeelden uit de Westhoek navolging gekregen. Op 20 augustus kwam Antwerpen en omgeving aan de beurt en vele andere plaatsen volgden: Lier, Gent, het Doornikse, de kasselrijen Oudenaarde en Aalst, en de Kempen. Binnen de drie weken werden in Vlaanderen 400 kerken, kapellen, kloosters en abdijen verwoest. De beweging breidde steeds verder uit, trok Noord-Brabant en Holland binnen en bereikte zelfs Friesland (Leeuwarden op 6 september !), maar zo woest en wild als in de Westhoek ging het er nergens aan toe. uit: Geuzen in de Westhoek.  

Het epicentrum van de beeldenstorm, Roger A. Blondeau, Reinaert – Het Volk N.V. 1988.