De Lakennijverheid


De lakennijverheid in het Westkwartier.

Uit archiefmateriaal blijkt dat er reeds vanaf 1352 wevers actief waren te Nieuwkerke. Toen reeds rezen er voortdurend twisten op tussen de stedelijke lakenindustrie (Ieper) en de talrijke lakenwevers op het platteland. Een Ieperse strafexpeditie werd naar Nieuwkerke gestuurd om er de weefgetouwen en volderstronken te vernielen en de lakens aan te slaan (zie Doc.1).

In de daaropvolgende jaren ondernam de Ieperse magistraat, hierin vooral gerugsteund door de stad Gent, nog verscheidene pogingen om de Nieuwkerkse lakennijverheid de genadeslag toe te brengen. Tevergeefs echter, niets leek de opgang van de Nieuwkerkse plattelandsindustrie te kunnen stuiten. De rivaliteit tussen stad en platteland duurde tot er een nieuwe bedreiging voor de industrie van over het Kanaal kwam opzetten. De Engelsen, de belangrijkste wolleveranciers voor Vlaanderen, begonnen hoe langer hoe meer hun wol zelf te verwerken.

De stedelijke lakennijverheid, verstard in een strakke reglementering, kon niet inspelen op de nieuwe uitvindingen, de nieuwe markten, en het zwaartepunt van de Vlaamse textielproductie kwam op enkele grotere plattelandskernen te liggen. We noteren vooral Hondschoote, Armentières en … Nieuwkerke.

Rond 1550 werd er op de Nieuwkerkse weefgetouwen méér laken geproduceerd dan in Gent, Brugge of Ieper. Het succes van de plattelandsindustrie deed de steden leeglopen. Hondschoote en Nieuwkerke trokken heel wat vreemde arbeidskrachten aan. Iedere stap in het productieproces vereiste gespecialiseerde ambachtslui zoals: scheerders, spinners, wevers, volders, ververs (zie Doc.II & III) dit alles onder de leiding van de kapitaalkrachtige koopman-drapeniers…

Het Nieuwkerkse centrum barstte weldra uit zijn voegen en verloor gedeeltelijk zijn plattelandskarakter. De drapeniers, een nieuwe klasse van lakenfabrikanten en/of handelaars, controleerden het volledige productieproces. Zij kochten de nodige grondstoffen, betaalden de arbeiders en verkochten het gekeurde eindproduct.

De verkoop gebeurde in de grote jaarbeurssteden (Brugge, Torhout, Ieper, Mesen, Rijsel), voor een deel in de Nieuwkerkse hallen, en vanaf 1516 in de gehuurde verkoopshallen te Antwerpen en Bergen-op-Zoom.

Diezelfde machtige drapeniers-families, zoals de families Baelde, de Hane, Ente, Leupe, Hacke, de Brune, de Meyere, Hessels en Tayspil leverden terzelfdertijd ook de schepenen en ambtenaren die het dorp bestuurden. Ze waren ook grondbezitters en heel vaak leenman met lenen en kleinere heerlijkheden in de naburige dorpen.

Het spreekt vanzelf dat ook de streek rond Nieuwkerke mee profiteerde van de algemene hoogconjunctuur. Aan Vlaamse zijde waren vooral Dranouter, Wulvergem, Kemmel (zie Doc. IV) en Mesen actief in de lakennijverheid, terwijl de Franse dorpen Nipkercke (Nieppe), Steenwerck, Eecke, Merris en Meteren zeker niet onderlagen in hun productie-ijver.

Over de Leie en de Schelde werden de lakens van het Westkwartier naar Antwerpen verscheept en van daar vonden ze hun weg naar alle uithoeken van Europa.

Een middeleeuws weefgetouw.

Korte tijd na 1550 treedt er echter een ommekeer op in de textielproduktie. Nieuwkerke schakelt over van zware lakens op lichtere, dus minderwaardige stoffen zoals saaien en baaien. De productie daalt en mede door de toenemende godsdienst- onlusten wijken heel wat drapeniers en wevers uit naar minder woelige streken. (zie verder: Emigratie) Vooral Leiden, waar de textielnijverheid op een dieptepunt was gekomen, profiteert van de immigratie van Nieuwkerkse textielproducenten, maar ook in Engeland vonden vele Nieuwkerkse vluchtelingen een goed onderkomen.

Het Engelse kustplaatsje Sandwich werd als het ware omgetoverd tot een typisch Vlaams havenstadje. Ook Norwich en Colchester telden heel wat vluchtelingen uit het Westkwartier.

Onlusten te Nieuwkerke, 1483.

Sinds de achteruitgang van de lakenindustrie in Ieper ondernam deze stad tal van pogingen om via allerlei privileges het monopolie van deze nijverheid te verwerven. Met deze privileges, die door de graaf werden uitgevaardigd, probeerde de stad de lakennijverheid in de omliggende dorpen onmogelijk te maken.

Op 26 april 1483 begeeft officier Bauduin du Pré, sergeant van de koning, zich naar Nieuwkerke, vergezeld van een aantal imponerende getuigen, om er de publicatie en de uitvoering van één van deze Ieperse privileges te verordenen.

H.E.DE SAGHER. Recueil de documents relatifs á l’histoire de l’industrie drapière en Flandre. DI. II (1951).

De Nieuwkerkenaars worden eerst in het Frans toegesproken door Bauduin du Pré zelf, en daarna in het Vlaams door onder meer Jehan Le Leu. De privilege-brieven worden voorgelezen en er wordt op aangedrongen dat ze ook uitgevoerd worden. Dat valt bij de wevers, onder wie Jehan Hoble en Jehan van der Donc, niet in goede aarde. Samen met een aantal anderen vallen ze de officier gewapenderhand aan en omsingelen hem. Na een heftige woordenwisseling ziet de officier noodgedwongen af van zijn taak.

De lakenproductie.

De lakenproductie heeft veel handen nodig. Eerst wordt de wol gesorteerd en gekamd. De spinners maken van de wol garen en draaien het op spoelen. Al wie niet tot zwaar werk in staat was, werd als spinner of spinster ingezet. Deze mensen stonden op de onderste sport van de sociale ladder. Over het algemeen rekende men op vier spinners voor elke wever. Een wever kon op een normale werkdag 10 tot 11 el laken produceren (1el = 0,695 meter). De volder (voller of lakenbereider) maakt het laken harder door de vezels tot een dichte, egale massa ineen te werken. Daartoe wordt het laken drie en een halve dagen in een mengkuip met urine en volaarde ondergedompeld en door de volder met zijn voeten bewerkt. Ook de moderne volmolen was bekend in Nieuwkerke, maar omdat het resultaat minder goed was werd al vlug weer overgeschakeld op het voetenwerk.

De verver heeft één van de delicaatste taken. De grondstoffen zijn duur en moeten meestal in het buitenland worden aangekocht. Na het scheren en spannen is het laken klaar voor de verkoop. In de steden bestond er voor elk van deze stappen in het productieproces een aparte ambacht met streng gereglementeerde arbeidsvoorwaarden, maar in Nieuwkerke bestond er niets van dat alles. Het was precies die vrije werkwijze die heel wat vreemdelingen naar het dorp lokte.

Verven… Een kunst.

Omstreeks 1540 lieten de Vander Meulens aan hun vertegenwoordiger te Hondschoote weten: “daer is een taneet(?) met 2 looi in dit pack dat zeer lelyck ende doot van verve is. Ick sout U wederom zenden, want als een saye niet schoon van verwe is, in Italien t’en is gheen halfghelt waert. Ick bidde u wilt bovenal altijts naer die scoen colueren sien, want de coluer doet ‘t say vercopen ende niet de duecht.“.

F.EDLER. Le commerce d’exportation de sayes de Hondschoote vers l’Italie d’après la correspondance d’une firme Anversoise entre 1538 et 1544. In: Revue du Nord, dl. XXII (1936), p. 254.

De lakenproductie in de streek.

Enkele cijfers in verband met de plaatselijke lakenproductie:

Dranouter:

  • In 1473 krijgt dit dorp zijn eerste laken-keure, die onder meer bepaalt dat het laken ten minste 48 gangen moet hebben.
  • In 1480-1481 bedraagt de jaarproductie nog maar amper 55 stuks.
  • In 1525-1526 was de productie reeds opgelopen tot 2.238 stuks.
  • In 1545 onderneemt Ieper pogingen om de lakenproductie in Dranouter stil te leggen.
  • In 1550 wordt er in Dranouter 69.000 el laken geproduceerd.

Kemmel-Wulvergem:

Het weven van baai, een dik en grof weefsel van minderwaardige wol, was in Kemmel tamelijk goed gereglementeerd.

  • In 1593 onderscheidde men drie soorten baai:
    • baai van 68 gangen (één gang telde 24 draden) met een breedte van 7 vierendeel (één vierendeel is een vierde van een el)
    • baai van 64 gangen met een breedte van 7 vierendeel
    • Baai van 54 gangen met een breedte van 6½ vierendeel
  • De lengte van één stuk bedroeg 31 tot 32 el, of ongeveer 22 meter (1 el = 0,695 m)

Nieuwkerke:

  • In 1548 haalde Nieuwkerke een recordproductie met 17.151 stuks laken.
  • In 1550 produceerde Nieuwkerke 17.000 stuks, goed voor een totale lengte van 250.000 el.

H.E.DE SAGHER. Recueil de documents relatifs á l’histoire de l’industrie drapière en Flandre. Dl. II (1951)

Hondschoote

In dit landelijk centrum (Hondschoote) werden de werkplaatsen gewoon naast elkaar gebouwd, volgens de fantasie van de onder- nemers en al naar gelang de vreemde arbeiders binnenstroomden. Wie wilde bouwen was aan geen enkel plan gebonden, met straten of wijken hoefde hij geen rekening te houden…

In de meeste straten rond het centrum woonden de wevers, kaarders en spinners broederlijk naast elkaar. In de huizen op het platteland, die dichter op elkaar stonden en heel wat talrijker waren dan nu, stonden verscheidene weefgetouwen. Overal hoorde men het ritmisch geklepper van de weversbomen, het suizen van de schietspoelen en het gezoem van de spinnewielen.

E.COORNAERT. La draperie-sayetterie d’Hondschoote. Paris, 1930, p. 307.